Waar kunnen wij u mee helpen? How can we help you?
Search
Contact
Bestuurders niet aansprakelijk voor ernstig verwijtbaar handelen werkgever

Bestuurders niet aansprakelijk voor ernstig verwijtbaar handelen werkgever

Gepubliceerd: 31-aug-2018 08:00

Onderstaand bericht is geschreven door Aranka de Voogd en gepubliceerd door SDU Opmaat Arbeidsrecht op 31 augustus 2018.
 

Dat een vennootschap natuurlijke personen inschakelt voor het namens haar verrichten van (feitelijke en rechts-) handelingen, brengt niet zonder meer de aansprakelijkheid van die natuurlijke personen jegens derden met zich mee; ook niet wanneer dit bestuurders van de vennootschap betreffen. Dat zou volgens het hof anders zijn als die gedragingen als een onrechtmatige daad kunnen worden gekwalificeerd.

Feiten

De (ex-)werknemer is vanaf 1989 in dienst geweest bij Boldt WSD B.V. (hierna: Boldt).In de periode van april 2014 tot en met april 2015 is de werknemer arbeidsongeschikt geweest. Ondanks diverse adviezen van de bedrijfsarts schakelt Boldt geen externe hulp voor de werknemer in. Naar aanleiding van een door de werknemer aangevraagd deskundigenoordeel, heeft het UWV begin januari 2015 geoordeeld dat de re-integratie inspanningen van Boldt onvoldoende zijn.

Eind maart 2015 oordeelt de bedrijfsarts er geen medische beperkingen zijn die de werkhervatting in de weg staan en geeft aan dat de werknemer uiterlijk 7 april hersteld gemeld kan worden. Tegelijkertijd geeft de bedrijfsarts wel aan dat er sprake is van een onbevredigende situatie, waarbij hij verwijst naar het deskundigenoordeel van het UWV en adviseert dat partijen met elkaar in gesprek moeten gaan, om de klachten van de werknemer – die gelegen zijn in het arbeidsprobleem – op te lossen.

Drie dagen na dit advies gaan partijen met elkaar in gesprek. De werkgever vraagt de werknemer om uiterlijk 7 april 2015 te laten weten hoe hij zijn toekomst bij Boldt ziet en om tevens op 7 april om 8 uur zijn werk te hervatten.

Op 3 april stuurt de advocaat van de werknemer een voorstel voor een vaststellingsovereenkomst naar Boldt, waarbij de werknemer van werk wordt vrijgesteld. Boldt reageert niet op dit voorstel. Bij schrijven 7 april laat zij de werknemer wel weten dat het niet verschijnen op 7 april om zijn werk te hervatten wordt beschouwd als werkweigering en geven tegelijkertijd aan passende maatregelen te zullen nemen.

Einde dienstverband

Op 3 juni 2015 dient Boldt een verzoek wegens bedrijfseconomische redenen bij het UWV in. Deze toestemming is op 8 juli verleend en de werkgever zegt de arbeidsovereenkomst op 17 juli 2015 tegen 31 december 2015 op.

In de tussentijd heeft de werknemer de kantonrechter op 29 juni 2015 verzocht de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsrelatie te ontbinden. Per 1 oktober 2015 is de arbeidsovereenkomst ontbonden (artikel 7:685 (oud) BW). De kantonrechter oordeelt ook dat Boldt (in de persoon haar directie / de bestuurders) door haar opstelling en handelwijze haar re-integratieverplichtingen ernstig heeft geschonden. Boldt is dan ook veroordeeld tot de betaling van een ontbindingsvergoeding van € 115.000 aan de werknemer.

Aansprakelijkheid bestuurders

Daar Boldt geen verhaal biedt voor de aan de werknemer toegekende ontbindingsvergoeding heeft de werknemer bij de rechtbank aanspraak gemaakt op de betaling van de ontbindingsvergoeding met wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten door de bestuurders van Boldt.

De werknemer stelt dat de bestuurders aansprakelijk zijn voor het niet nakomen van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst van Boldt vanwege een op hen persoonlijk rustende zorgvuldigheidsverplichting, dan wel dat de bestuurders een persoonlijk ernstig verwijt kan worden gemaakt van de niet nakoming daarvan, waarbij de werknemer verwijst naar de overweging van de kantonrechter in de ontbindingsbeschikking.

De rechtbank oordeelt echter dat de werknemer onvoldoende heeft gesteld om te bewijzen dat de bestuurders hebben bewerkstelligd dat de vordering op Boldt onverhaalbaar is geworden voor de werknemer. Het ernstige verwijt aan Boldt (in de persoon van de bestuurders) leidt volgens de rechtbank niet tot een ernstig verwijt aan de bestuurders en de vordering van de werknemer is afgewezen.

Hoger beroep

De werknemer is in hoger beroep gegaan.

De werknemer heeft tijdens de comparitie toegelicht dat hij niet stelt dat de bestuurders aansprakelijk zijn voor de schade hij lijdt, omdat zijn verhaalsmogelijkheden zouden zin gefrustreerd door de bestuurders en erkent dat Boldt financiële problemen had.

De werknemer stelt dat de bestuurders persoonlijk te verwijten is dat de onwerkbare situatie is ontstaan, waardoor het dienstverband uiteindelijk is geëindigd, zoals ook blijkt uit de ontbindingsbeschikking. Zodoende lijdt hij schade die hij gelijk heeft gesteld met de hem toegekende ontbindingsvergoeding.

Beoordeling hof

Het hof stelt dat Boldt conform artikel 2:5 BW jegens de werknemer aansprakelijk is voor de nakoming van arbeidsrechtelijke verplichtingen en daaruit voorkomende schulden, in haar hoedanigheid van werkgever tot 1 oktober 2015.

Het hof oordeelt dat een vennootschap natuurlijke personen inschakelt voor het namens haar verrichten van (feitelijke en rechts-) handelingen, niet zonder meer de aansprakelijkheid van die natuurlijke personen jegens derden met zich mee brengt; ook niet wanneer dit bestuurders van de vennootschap betreffen. Dat zou volgens het hof anders zijn als die gedragingen als een onrechtmatige daad kunnen worden gekwalificeerd.

De werknemer heeft echter niet een onrechtmatige daad ten grondslag aan zijn vordering gelegd, laat staan daarvoor voldoende gesteld. Indien het hof de arbeidsovereenkomst zou wegdenken, komt zij ook niet tot het oordeel dat de arbeidsrechtelijke verwijten tot een onrechtmatige daad van de bestuurders kan opleveren.

Het beroep van de werknemer op Ontvanger/Roelofsen, HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758, (JOR 2007/38)leidt niet tot een ander oordeel van het hof, daar de Hoge Raad in dit arrest oordeelde dat:

‘in het algemeen alleen dan [mag - hof] worden aangenomen dat de bestuurder jegens de schuldeiser van de vennootschap onrechtmatig heeft gehandeld waar hem, mede gelet op zijn verplichting tot een behoorlijke taakuitoefening als bedoeld in art. 2:9 BW , een voldoende ernstig verwijt kan worden gemaakt.’

Het hof bekrachtigt dan ook het vonnis van de rechtbank in eerste aanleg.

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 21 augustus 2018, ECLI:GHARL:2018:7493

Bron: Opmaat_Arbeidsrecht, nieuwsbericht 2018/448

Disclaimer

De blogs en publicaties op deze website bevatten informatie van algemene informatieve aard. Afhankelijk van de feitelijke omstandigheden van een specifiek geval kan de informatie op bepaalde gevallen niet, dan wel verminderd van toepassing zijn. De informatie in de blogs/publicaties is niet bedoeld als, en dient niet te worden beschouwd als, juridisch advies van welke aard dan ook. NOVO Advocatuur en Mediation is dan ook niet aansprakelijk voor de gevolgen van het eventuele gebruik dat van de informatie wordt gemaakt, zonder dat deskundig juridisch advies is ingewonnen. Juridisch advies is altijd maatwerk. Wint u dus in een voorkomend geval altijd deskundig juridisch advies in.

Neem contact met ons op

Nieuwsbrief

Wekelijks worden de actualiteiten binnen het arbeidsrecht besproken. De belangrijkste of noemenswaardige uitspraken en artikelen passeren hier de revue.
Uiteraard mag u ook zelf ideeën aandragen. Wellicht ziet u het antwoord daarop hier op de site volgende week terug!
Wilt u niets missen? Meld u zich dan hieronder aan voor de maandelijkse nieuwsbrief!