Waar kunnen wij u mee helpen? How can we help you?
Search
Contact
Langdurige arbeidsongeschiktheid: vakantie-uren vervallen niet

Langdurige arbeidsongeschiktheid: vakantie-uren vervallen niet

Gepubliceerd: 24-jan-2020 08:00

Onderstaand bericht is geschreven door Aranka de Voogd en gepubliceerd door SDU Opmaat Arbeidsrecht op 24 januari 2020.

In geval een langdurige zieke werknemer geen re-integratieverplichtingen zijn opgelegd, is deze tot aan het tijdstip dat de wettelijke vakantiedagen vervallen, redelijkerwijs niet in staat geweest om vakantie op te nemen. Op grond van artikel 7:640a BW is de korte vervaltermijn van wettelijke vakantiedagen dan ook niet van toepassing. De resterende vakantie-uren van werknemer zijn dan niet vervallen en verjaren enkel door verloop van vijf jaren na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan.

 

Feiten

De werkneemster is in 2007 in dienst getreden en in de arbeidsovereenkomst is de CAO Apotheken van toepassing verklaard. In de CAO Apotheken 2016-2017 staat in artikel 34 onder andere:

4. De vakantie dient – met uitzondering van de vakantie uren, die het in artikel 7:634 BW bedoelde minimum te boven gaan – te worden opgenomen binnen zes maanden na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is verworven. De vakantie uren die het in artikel 7:634 BW bedoelde minimum te boven gaan verjaren vijf jaar na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is verworven.

5. In afwijking van het bepaalde in lid 4, kan in onderling overleg worden overeengekomen dat vakantie uren die het in artikel 7:634 BW genoemde minimum niet te boven gaan, ook na de vervaldatum van zes maanden kunnen worden opgenomen.

6. De werknemer, die door omstandigheden buiten haar wil redelijkerwijs niet in staat is haar toekomende vakantie uren geheel of gedeeltelijk op te nemen, wordt in de gelegenheid gesteld deze alsnog, op een in overleg met de werkgever vast te stellen later tijdstip, op te nemen.

(…)

De werkneemster heeft zich op 3 maart 2016 ziek gemeld en heeft in het kader van re-integratie van 3 maart tot en met 31 mei 2016 werkzaamheden verricht. Op 31 mei 2016 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat zij niet kan werken en op 6 juni heeft de bedrijfsarts aangegeven dat de klachten dat werkneemster niet inzetbaar is in eigen of ander werk.

In de periode van 26 september 2016 tot en met 15 januari 2017 had de werkneemster zwangerschaps- en bevallingsverlof en nadat ze op 16 januari 2017 haar werkzaamheden heeft hervat, heeft ze zich vanwege rugklachten diezelfde dag ziek gemeld.

Per 1 november 2017 is de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden geëindigd. In de vaststellingsovereenkomst is onder meer vermeld dat de werkneemster per einddatum van het dienstverband een eindafrekening met opgebouwd vakantiegeld en vakantiedagen ontvangen en dat zij vanaf datum ondertekening (27 maart 2017) is vrijgesteld van het verrichten van werkzaamheden met behoud van haar salaris tot de einddatum.

Bij de eindafrekening zijn 95,58 niet genoten vakantie-uren uitgekeerd. De werkneemster heeft verzocht om uitbetaling van 250,26 resterende niet-genoten vakantie-uren, maar de werkgever heeft aan dit verzoek geen gehoor gegeven.

De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vordering van werkneemster ad € 5.846,07 ter zake resterende niet-genoten (250,26) vakantie-uren toegewezen.

 

Beoordeling hof

De werkgever stelt in hoger beroep dat de vakantie-uren over het jaar 2016 (ten tijde van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met werkneemster) zijn vervallen, op grond van art. 7:640a BW dan wel op grond van de CAO Apothekers in dienstverband 2017. De werkneemster zou volgens de werkgever namelijk voldoende gelegenheid hebben gehad om deze uren op te nemen, aangezien de aard van de arbeidsongeschiktheid hiertoe niet fysiek belemmerde.

Het beroep op de CAO Apothekers in dienstverband 2017 faalt. Het hof oordeelt dat in de arbeidsovereenkomst slechts de CAO Apotheken van toepassing is verklaard. De werkgever kan dan niet een beroep op de CAO apothekers in dienstverband doen.

Vervaltermijn

In art. 7:640a BW is bepaald dat de minimumaanspraak op vakantie-uren (art. 7:634 BW) zes maanden na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is verworven vervalt, tenzij de werknemer tot aan dat tijdstip redelijkerwijs niet in staat is geweest vakantie op te nemen. Het hof overweegt dat slechts in bijzondere omstandigheden de vervaltermijn niet van toepassing zal zijn. Dat kan als er sprake is van een langdurige zieke werknemer die geen re-integratieverplichting zijn opgelegd. In het geval de arbeidsongeschikte werknemer wel re-integratieverplichtingen zijn opgelegd, geldt de korte vervaltermijn wel (Kamerstukken II 2010/11, 32 465, nr. 6, p. 5).

De bedrijfsarts heeft op 31 mei 2016 geoordeeld dat de werkneemster niet kan werken en op 6 juni 2016 heeft de bedrijfsarts aangegeven dat ze niet in staat is het eigen of ander werk te verrichten. Pas na haar zwangerschaps- en bevallingsverlof heeft de werkneemster haar werkzaamheden hervat, waarna zij echter opnieuw door ziekte is uitgevallen.

De werkgever heeft niet gesteld en het is niet gebleken dat de werkneemster in de periode voordat zij haar werkzaamheden had hervat, kon re-integreren. Voor zover de werkneemster wel in staat moest worden geacht om minimum vakantie-uren op te nemen, leidt dit niet tot het verval van die vakantie-uren nu de werkgever niet heeft gesteld en niet is gebleken dat zij de werkneemster conform het zesde lid van artikel 34 van de CAO Apotheken 2016-2017 werkneemster in de gelegenheid heeft gesteld deze alsnog op te nemen. Deze verplichting volgt niet alleen uit de toepasselijke cao, maar ook uit de uitspraken van het Hof van Justitie EU (6 november 2018 ECLI:EU:C:2018:872; Kreuziger en ECLI: EU:C:2018:874; Max-Planck). In deze uitspraken is bepaald dat een werkgever een werknemer tijdig en op nauwkeurige wijze moet informeren over diens vakantierechten, zodat deze daar nog gebruik van kan maken. Laat een werkgever dit na dan zal het recht op vakantie en/of een financiële vergoeding voor niet-opgenomen dagen niet komt te vervallen.

Het hof oordeelt dat de korte vervaltermijn van zes maanden in deze niet van toepassing is en dat de rechtsvordering van de werkneemster verjaart door verloop van vijf jaren na de laatste dag van het kalenderjaar waarin de aanspraak is ontstaan (2016-2017), ingevolge art. 7:642 BW.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter.

 

Gerechtshof Den Haag 24 december 2019, ECLI:NL:GHDHA:2019:3444 (datum publicatie: 6 januari 2020).

Bron: Opmaat_Arbeidsrecht, nieuwsbericht 2020/0040

 

Disclaimer

De blogs en publicaties op deze website bevatten informatie van algemene informatieve aard. Afhankelijk van de feitelijke omstandigheden van een specifiek geval kan de informatie op bepaalde gevallen niet, dan wel verminderd van toepassing zijn. De informatie in de blogs/publicaties is niet bedoeld als, en dient niet te worden beschouwd als, juridisch advies van welke aard dan ook. NOVO Advocatuur en Mediation is dan ook niet aansprakelijk voor de gevolgen van het eventuele gebruik dat van de informatie wordt gemaakt, zonder dat deskundig juridisch advies is ingewonnen. Juridisch advies is altijd maatwerk. Wint u dus in een voorkomend geval altijd deskundig juridisch advies in.

Neem contact met ons op

Nieuwsbrief

Wekelijks worden de actualiteiten binnen het arbeidsrecht besproken. De belangrijkste of noemenswaardige uitspraken en artikelen passeren hier de revue.
Uiteraard mag u ook zelf ideeën aandragen. Wellicht ziet u het antwoord daarop hier op de site volgende week terug!
Wilt u niets missen? Meld u zich dan hieronder aan voor de maandelijkse nieuwsbrief!